De natuurlijke bestrijding van plagen in de landbouw is kansrijker als in de buurt van een akker ook voldoende andere landschapselementen aanwezig zijn, die extra voedsel bieden voor roofinsecten. Ook is het goed om meerdere gewassen naast elkaar te verbouwen die verschillen in groeiperiode. Dat ontdekten onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam met gebruik van een wiskundig model. Ze hebben er over gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Applied Ecology.
Het model van de Amsterdamse wetenschappers biedt richtlijnen om het landschap rondom akkers meer optimaal in te richten. De onderzoekers bestudeerden daarvoor de relatie tussen bladluizen en zweefvliegen in een divers agrarisch landschap. Bladluizen dragen verschillende plagen over in de teelt van gewassen als aardappel en tarwe. De larven van zweefvliegen eten bladluizen en vormen een effectieve natuurlijke plaagbestrijder.
Voor effectieve natuurlijke bestrijding is ook het omliggende landschap van belang, stellen de onderzoekers vast. Buiten het groeiseizoen van een gewas moeten de zweefvlieglarven elders prooien vinden, bijvoorbeeld in struiken en bomen. Verder eten volwassen zweefvliegen nectar en stuifmeel en daarmee zijn ze afhankelijk van bloeiende kruiden en, vroeg in het jaar, van struiken.
Om erachter te komen welke mix van factoren optimaal is om zweefvliegen het hele jaar door te ondersteunen op en rond een akker, bootsten onderzoekers met een wiskundig model de invloed na van de samenstelling van het landschap. Niet alleen houtige elementen en bloemstroken blijken noodzakelijk, maar ook een vroeg en laat gewas. Wanneer die vier landschapselementen in de juiste mate aanwezig zijn, kan de plaagdichtheid wel met 95% verminderen, zo blijkt uit het model.
Elke natuurlijke plaagbestrijder heeft binnen die landschapselementen wel specifieke hulpbronnen nodig. Het gaat het erom het landschap zo in te richten dat essentiƫle hulpbronnen er het hele seizoen aanwezig zijn. Het is mogelijk om duurzame landbouw te versterken door soorten te planten die in de gewenste hulpbronnen voorzien. Voor zweefvliegen zijn geschikte bloemsoorten onder meer boekweit, schermbloemigen en echte kamille. Hazelaar, veldesdoorn en Gelderse roos zijn voorbeelden van geschikte bomen en struiken, omdat ze vroeg bloeien en bladluizen huisvesten.
Boeren hoeven niet bang te zijn dat de natuurlijke begroeiing juist een bron van plaagsoorten gaat vormen. De plaagsoorten in de akkers zijn andere dan de soorten die leven op de bomen en de bloemen die rondom het veld worden aangeplant. Een interessante uitkomst van het model is dat de aantallen plaaginsecten van jaar tot jaar kunnen fluctueren, ook al zouden de weersomstandigheden in die jaren exact hetzelfde zijn. Een goed ontworpen landschap kan zorgen voor lagere en ook meer stabiele plaagdichtheden over meerdere jaren.
Klik hier voor de volledige publicatie 'Modelling agricultural landscape complementation for natural pest control' in Journal of Applied Ecology.