CRISPR-Cas gaat de wereld redden, als we het rondetafelgesprek op 31 januari jongstleden in de Tweede Kamer mochten geloven. Zo'n mooi techniekje, daar los je alle problemen mee op: honger, droogte, emissies, ziektes en plagen. Niet voor niks was de biologische landbouwsector niet uitgenodigd bij het gesprek en hun input werd niet bij de publieke stukken gezet. De bio-sector, die in 2030 een kwart van alle EU-landbouw moet gaan uitmaken, heeft bedenkingen bij CRISPR-Cas als wondermiddel. De bezwaren betreffen drie punten: het destructieve verdienmodel dat aan CRISPR-Cas kleeft, de valsheid van de reductionistische belofte, en de aantasting van de keuzevrijheid voor consumenten, veredelaars en boeren.
Op de vakgroep plantenfysiologie bij de UVA werken we veel met CRISPR-Cas, een prachtige techniek waarmee je het DNA van planten per gen kunt bijknippen. Voor wetenschap is het fijn gereedschap. Toch zijn er ernstige bedenkingen bij het toelaten van CRISPR-Cas in Europa als panacee voor landbouwproblemen.
Terug naar één-gen-oplossingen
Ten eerste komen we juist net tot het inzicht dat de meeste problemen in de landbouw, van bodemverarming en biodiversiteitsverlies tot gezondheidsproblemen bij de mens, zijn veroorzaakt door eenzijdig en reductionistisch denken, dat leidde tot monoculturen en agrochemie. Ook WUR en RIVM propageren nu de One Health gedachte: het idee dat de gezondheid van mens, dier en natuur intrinsiek zijn verbonden. Biodiversiteit speelt daarin een centrale rol. Plantonderzoekers stappen juist af van het denken in losse genen. Als je gewassen met robuuste resistentie tegen ziekte of droogte wilt kweken, moet je ook kennis vergaren van het ecosysteem om de plant heen. Plantenveredelaars werken daarom in de context van bodem, wortels, insecten, microbioom, schimmelnetwerken en weersomstandigheden. Het idee dat CRISPR-Cas als een soort wondermiddel problemen gaat oplossen, betekent een terugkeer naar het verleden van één-gen-oplossingen.
In het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer speelde zich afgelopen week een soort parodie af op de introductie van GMO’s in de jaren '90. Ook toen was het verhaal dat gentech zou zorgen voor snelle introductie van gezondere landbouwgewassen met minder gif, een oplossing voor de honger in de wereld. Wat er gebeurde is bekend: twee jaar na introductie begon het gebruik van glyfosaat explosief te stijgen. Nog twee jaar later staken de eerste resistente onkruiden de kop op. Dertig jaar later is er van de beloftes niets waargemaakt. De planten hebben gewonnen; ze hebben 25 verschillende oplossingen gevonden om resistent te worden tegen glyfosaat. De bedrijven hebben ook gewonnen: ze hebben dertig jaar lang 'verbeterde' varianten en pesticiden in de markt gezet. Inmiddels zijn ze uitgekomen op Dicamba, een pesticide dat je kunt omschrijven als een soort Agent Orange.
Bij CRISPR-Cas gaat hetzelfde gebeuren. Als je nu een resistentie-gen tegen schimmel aanbrengt in een gewas, heeft die schimmel zich over twee jaar aangepast. De versimpelde wereld van het laboratorium sluit niet aan op de complexiteit in het veld. Voor robuuste veredeling is een systeembenadering nodig. De overheid steunt daarom het wetenschappelijke project CROP-XR met 43 miljoen; daarin gaat het over de complexe eigenschappen en robuuste resistentie.
Kritiek op verdienmodel
Een tweede bezwaar tegen CRISPR-Cas is het destructieve verdienmodel dat eraan kleeft.
‘We moeten de wereld voeden.’ Nee, de wereld moet zichzelf voeden. Dat is geen kwestie van opbrengst per hectare, maar van het voorkomen van oorlog en een betere globale welvaartsverdeling (en minder verspilling). Het wordt er niet beter op, als we de rest van de wereld nóg afhankelijker maken van patenthouders in het westen. Een licentie voor het toepassen van CRISPR-Cas kan namelijk tonnen kosten, en bovendien moet je per ontwikkeld gewas royalty’s blijven afdragen over elk verkochte zaadje. Op dit moment zijn teams van MIT en Berkeley al in een hevige juridische strijd verwikkeld over wie het auteursrecht heeft op de CRISPR-techniek. Zo wordt het vooral een nieuw verdienmodel voor juristen.
Veredelingsbedrijven kunnen CRISPR-Cas alleen financieren door hun resultaten ook te patenteren. Alleen grote bedrijven kunnen dit betalen. Zo leidt CRISPR-Cas tot machtsconcentratie en een boomdiagram van patenten, met een geldstroom die wegsijpelt bij boeren en consumenten in arme landen, en samenkomt als brede stroom bij investeerders in Europa en de VS. Kortom, CRISPR-Cas met patenten leidt tot biotechnologisch neokolonialisme. Het verdienmodel zal de toch al droevige biodiversiteit in de landbouw verder aantasten. Waar kan CRISPR, met zulke kosten, voor verdiensten zorgen? In bulkgewassen. Het inbouwen van herbicidenresistentie is een waarschijnlijke uitkomst. Je zet dan eerder in op 2 soorten mais dan op 20. Dus de agrobiodiversiteit gaat er ook aan.
Keuzevrijheid voor consumenten en boeren verdwijnt
Het derde, meest praktische bezwaar is het verdwijnen van keuzevrijheid voor consumenten en boeren. In de biologische landbouw is CRISPR-Cas niet toegestaan, het is een GMO-proces. Bio-boeren moeten zekerheid hebben dat hun gewassen niet via uitkruising gecontamineerd kunnen raken met CRISPR-Cas varianten, want dan zijn ze hun specifieke positie kwijt. Ook biologische veredelaars weten niet meer waar ze aan toe zijn. De ondernemingsvrijheid van biologische veredelaars en boeren mag niet worden aangetast. Hier geldt het voorzorgsbeginsel.
Europese consumenten hechten bovendien aan de optie om geen gentechvoedsel te hoeven eten. We moeten niet de keuze maken voor de consument. Hoe garandeert de overheid die keuzevrijheid? Dat moet je wel even meenemen in de toelatingsprocedure.
De afgelopen vijftig jaar van plantveredeling hebben niet veel goeds gedaan met de plantgenetica: we hebben de plant losgekoppeld van het ecosysteem en afgeleerd om te communiceren met het bodemleven. Zo heeft veredeling geleid tot een stapeling van chemische oplossingen en ecologische destructie. We moeten terug naar een integrale aanpak. Een duurzame landbouw zit in robuuste systemen, niet in losse genen.
Michel Haring, hoogleraar plantenfysiologie, UvA
Volkert Engelsman, ondernemer, oprichter Eosta
Dit opiniestuk verscheen ook in ingekorte vorm in Trouw.