Voer, mest, insect en weidevogel, er is nog veel ontbrekende kennis over de verspreiding van resten van gewasbeschermingsmiddelen in het voer van een melkveebedrijf, met mogelijk effect op het voedsel van weidevogels.
Van koeienvoer naar weidevogel
Koeien eten over het algemeen ruwvoer (gras/snijmais) van het eigen bedrijf en krachtvoer (granen/peulvruchten), dat vaak geïmporteerd en bewerkt is. Bij de teelt van dit krachtvoer worden -wereldwijd- gewasbeschermingsmiddelen gebruikt ter voorkoming en bestrijding van ziekten, plagen en onkruid. Daarnaast worden ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen gebruikt bij vervoer en opslag, om bijv. insectenvraat tegen te gaan. Uiteindelijk kunnen de restproducten (residuen) van deze middelen via de mest in de weide terecht komen, midden in het leefgebied van de weidevogel. Daar kunnen ze invloed hebben op het aantal juist gewenste insecten; insecten die onder andere weer voeding zijn voor weidevogels en hun jongen.
De opdracht
Een mogelijk verband tussen residuen en aantal weidevogels, werd voor het eerst aangekaart in een rapport van Buijs en Samwel-Mantingh (2019). Hierover zijn Kamervragen gesteld. Het ministerie van LNV heeft, naar aanleiding van het rapport en een ingediende motie, Louis Bolk Instituut opdracht gegeven om de mogelijke verspreidingsroutes van gewasbeschermingsmiddelen via het krachtvoer en de gevolgen hiervan in kaart te brengen; hoe komen deze middelen uiteindelijk op de weide terecht? Daarbij zijn ook de mogelijke effecten op insecten als voer voor weidevogels van belang. Inzet was om aan te geven wat bekend is, maar ook waar het daarbij nog aan kennis ontbreekt en wat er nog aan onderzoek nodig is.
De route van de gewasbeschermingsmiddelen
Er is een schema opgesteld met de verschillende stappen van gewasbeschermingsmiddelen via voer naar de bodem en naar insecten die hiervan afhankelijk zijn. Deze stappen gaan van teelt van de grondstoffen van het krachtvoer, naar opslag en transport, verwerking tot krachtvoer, opname/vertering in de koe en naar mest. In al deze stappen kunnen gewasbeschermingsmiddelen van aard en werking veranderen. Ook is (in het onderzoeksrapport) ingegaan op de vervolgstap van verspreiding van de mest in de bodem en de mogelijke effecten op het bodemleven; bodemleven dat direct of indirect afhankelijk is van deze mest als voeding. De laatste stap is het voedselaanbod voor weidevogels in de vorm van bodemleven (bijv. regenwormen) en van mestafhankelijke insecten (bijv. mestkevers).
Conclusies: veel ontbrekende kennis, weinig openbare informatie en voorzorg
Conclusie is dat er restproducten van chemische (gewasbeschermings)middelen in het krachtvoer aanwezig zijn, maar dat er (veel te) weinig openbaar beschikbare informatie is over gehaltes en variatie daarvan. Ook is duidelijk dat residuen in de rundermest aanwezig zijn en zo uiteindelijk weer op het land terechtkomen, maar dat het ook hier ontbreekt aan openbare informatie over gehaltes in de mest en de spreiding daarvan. Internationaal onderzoek geeft aan dat hoge gehaltes van residuen in mest of grond grote effecten op het overleven van insecten kan hebben. Maar de werkelijk impact voor Nederland kan pas duidelijk worden bij meer openbaar inzicht in werkelijke gehaltes in krachtvoergrondstoffen en mest van specifieke stoffen. Zekerheid over de effecten op voedselbeschikbaarheid van weidevogels is er dus niet. Van sommige residuen is echter wel een sterke invloed op insecten bekend; een voorzorgsprincipe zou hier raadzaam zijn.
Verder onderzoek
Het Louis Bolk Instituut stelt een onderzoeksagenda voor waarbij reststoffen van gewasbeschermingsmiddelen in krachtvoer-grondstoffen en mest worden gemeten en het risicogehalte op de omgeving wordt geïnventariseerd. Andere te onderzoeken onderdelen zijn het effect van residuen op het bodemleven en het opstellen van richtlijnen voor veilige concentraties in de mest. Prioriteit bij de specifieke groep van ‘insecticiden’, ligt voor de hand, vanwege het meest directe effect op de overleving van juist gewenste insecten in de weide.
Minister Staghouwer van LNV heeft het onderzoeksrapport aan de Tweede Kamer aangeboden en naar aanleiding van de uitkomsten aan het RIVM gevraagd een oriënterend onderzoek uit te voeren naar gehaltes aan residuen van gewasbeschermingsmiddelen in koeienvlaaien in de wei, om te kijken in welke mate risicovolle gehalten voorkomen. Op basis daarvan volgt mogelijk verder empirisch onderzoek naar de overige aangegeven kennislacunes. Het Louis Bolk Instituut zal de onderzoeksresultaten belangstellend volgen.
Klik hier om het onderzoeksrapport te lezen.
Voor meer informatie:
Louis Bolk Instituut
Kosterijland 3-5
3981 AJ Bunnik
+31(0)343 523 860
[email protected]
www.louisbolk.nl