‘Gekke Henkie’, dachten zijn buren toen Piet van IJzendoorn veertig jaar geleden in de net drooggelegde Flevopolder ging boeren zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Maar al snel moesten ze toegeven dat het kon, met natuurvriendelijke landbouw een boterham verdienen.
Beeld: www.zonnehoeve.nl
In het vlakke, door kaarsrechte wegen doorsneden polderland ten westen van Zeewolde draaien overal waar je kijkt de wieken van hoge windturbines. Uit een ruige houtsingel rondom een erf steekt een ouderwets exemplaar. Zo eentje met twee wieken, klein naar huidige maatstaven, maar als je eronder staat toch ook indrukwekkend. Eenmaal op het erf achter de houtsingel is van de uitgestrekte onherbergzaamheid van de polder weinig meer te merken. Tussen de koeienstal en de boerderijwinkel lopen jongens in overall, er rijden jonge vrouwen te paard, een stel zit te roken op een picknickbank naast een kas met aardbeienplanten. Via een laantje met notenbomen kom je langs een langgerekt woonhuis en een manege. Boer Piet van IJzendoorn (1948) gaat voor naar een houten bedrijfsgebouw waar het naar versgebakken brood ruikt en broden op rekken liggen uit te dampen. ‘Hier wordt van het graan van onze akkers brood gebakken dat vervolgens het land in gaat, naar biologische winkels, restaurants en gezinnen,’ vertelt Van IJzendoorn.
Veertig jaar geleden zette Van IJzendoorn hier als binnenlands kolonist met zijn vrouw en kinderen voet op de net drooggelegde IJsselmeergrond. ‘Er was toen, begin 1982, helemaal niets: een volstrekt kaal landschap, ook nog eens besneeuwd: we moesten zoeken naar het paaltje dat ons perceel markeerde.’ De boerderij werd Zonnehoeve gedoopt, en is inmiddels een florerend multifunctioneel biologisch-dynamisch landbouwbedrijf met akkerbouw, rundvee, paarden, tuinbouw, zorg voor jongeren, beheer van natuurgebieden en een bakkerij. Er wordt niet meer vee gehouden dan nodig is voor de bemesting van de akkers.
Een boerenerf waar twintig mensen een goed belegde biologische boterham verdienen. Hoe is dat mogelijk, in een tijd waarin dagelijks drie boeren stoppen en de resterende agrariërs een schuldenlast van dertig miljard met zich meetorsen en de grootste moeite hebben om milieuvriendelijker te gaan boeren? Door overbemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen is inmiddels 85 procent van de biodiversiteit op het Nederlandse platteland verdwenen. Regelmatig tikken rechters de Nederlandse overheid op de vingers omdat die de natuur niet beschermt tegen de vervuiling door de landbouw. Waarom is het zo moeilijk de forse problemen aan te pakken, terwijl een minderheid van vernieuwende boeren laat zien dat er ook met natuurvriendelijke landbouw een inkomen valt te verdienen?
Dagelijks op de trekker
Van IJzendoorn groeide op als oudste zoon in een katholiek boerengezin in de Betuwe, vlakbij Tiel, waar elk dubbeltje moest worden omgedraaid. Als kind was hij niet weg te slaan van de boerderij. ‘Ik genoot van de koeien, de paarden, de zon en de wind, maar ook van het meehelpen met bramen plukken, het wieden tussen de bieten, het oogsten van de aardappelen.’ Hij deed uiteindelijk de HBS, maar vanaf zijn zestiende zat Van IJzendoorn dagelijks op de trekker en op zijn achttiende vormde hij een maatschap met zijn vader.
Hij zag hoe de modernisering van de landbouw zich voltrok. ‘Ik heb dat heel bewust meegemaakt. Eerst hadden boeren tien koeien, dat groeide uit naar veertig en honderdtwintig nu. In het begin van de jaren zestig werden kunstmest, krachtvoer en chemicaliën nog spaarzaam gebruikt. Er werd één keer per jaar met een onkruidbestrijdingsmiddel gespoten en daar bleef het bij.’
Zelf haalde hij ook een diploma om met chemische middelen te mogen spuiten. ‘Maar toen ik eind jaren zestig op een gegeven moment zag dat er wel twaalf verschillende giftige middelen op de tarwe werden gespoten, dacht ik: hoe dom kunnen we zijn?’
Dat zoiets niet straffeloos kon, had Van IJzendoorn gelezen in Rachel Carsons befaamde boek Silent Spring, in het Nederlands verschenen onder de titel Dode lente. Carson beschuldigde de chemische industrie van het verspreiden van desinformatie over bestrijdingsmiddelen en ambtenaren van het klakkeloos accepteren van de marketingclaims van de industrie. Haar boek gaf de aanzet tot het ontstaan van de milieubeweging en het verbod op het gebruik van DDT. ‘Roofvogels stierven omdat ze vergiftigd werden door insecten die met DDT bestreden werden. Dat beeld is me altijd bijgebleven,’ vertelt Van IJzendoorn.
Hij realiseerde zich dat chemische bestrijdingsmiddelen niet alleen insecten of plantenziekten bestrijden, maar ook elders in de natuur schade aanrichten en uiteindelijk letterlijk op je eigen bordje terechtkomen. Begin jaren zeventig verliet hij de ouderlijke boerderij om milieukunde te gaan studeren in Groningen.
Koerswijziging
Maar ook binnen zijn studie in Groningen liet de landbouw hem niet los. Kunnen we met biologische landbouw de wereld voeden, vroeg hij zich af in zijn afstudeerscriptie. Ja, dat kan, concludeerde hij na bestudering van de eiwitproductie in de wereld. Honger is namelijk geen landbouwkundig, maar een sociaaleconomisch probleem. ‘Dat was een eyeopener voor mij,’ zegt Van IJzendoorn. Hij besloot verder te gaan met de biologische landbouw. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit, al relativeert hij dat direct door erop te wijzen dat hij niet de enige was.
Hij haalt een brief uit zijn archief, een kopie van de brief van Sicco Mansholt van februari 1972, gericht aan de voorzitter van de Europese Commissie, waarvan Mansholt toen vicevoorzitter was. Aan het eind van zijn politieke carrière begon Mansholt de nadelen onder ogen te zien van het door hem zelf als landbouwminister en eurocommissaris ingezette systeem van schaalvergroting, productieverhoging en sanering van de boerenstand. In zijn brief bepleitte Mansholt een koerswijziging. De economie moest niet langer worden gebaseerd op zoveel mogelijk groei van het Bruto Nationaal Product, maar op het streven naar welzijn voor iedereen. Hij wees op ‘de verstoring van het ecologisch evenwicht door het gebruik van pesticiden en insecticiden om een hoge produktie te bereiken.’ In plaats daarvan pleitte hij voor ‘Een produktiesysteem zonder vervuiling en de ontwikkeling van een kringloopproces (...). En daardoor voorkomen van vernietiging van waardevolle natuurlijke produktie-elementen.’
Agrarische grootmacht
Mansholts gewenste koerswijziging kwam er niet. Groei van het BNP blijft tot op de dag van vandaag het belangrijkste streven in het beleid, inclusief meer kilo’s produceren in de landbouw, per boer en per hectare. Met succes, de cijfers zijn bekend. Nederland is een agrarische grootmacht, de tweede exporteur van de wereld: vorig jaar werd er voor 104,7 miljard aan landbouwproducten geëxporteerd, een groei van 9,4 procent ten opzichte van het jaar daarvoor. Weliswaar werd een flink deel daarvan eerst geïmporteerd, maar ook de productie op eigen Nederlandse bodem van melk, vlees, bloemen, aardappelen en groenten was fors.
Zorgen waren er wel over de nadelen, zoals de overbemesting en het na Malta hoogste bestrijdingsmiddelengebruik per hectare in de EU. De oplossing moest komen van technische innovaties, zoals moderne emissiearme stallen en verplichte mestboekhoudingen. Al die tijd was er discussie over de vraag in hoeverre de landbouw zonder chemicaliën kan. Het nieuwe kabinet Rutte wil het gebruik van bestrijdingsmiddelen terugdringen naar een ‘minimum’ in 2030. Een ‘utopie’, volgens boerenorganisatie LTO: er blijven nu eenmaal ziekten en plagen die moeten worden bestreden met chemische bestrijdingsmiddelen, is het argument.
Dat was ook wat de buren dachten toen Piet van IJzendoorn begin jaren tachtig in de polder zijn biologisch-dynamische boerderij begon. ‘Daar komt niets van terecht, dachten ze,’ vertelt Van IJzendoorn, hij werd als Gekke Henkie gezien door zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen te werken. Nee, makkelijk was dat pionieren niet. ‘Ik was drieëndertig, had drie kinderen en moest het zien te rooien op een plek waar nog niets was.’ Financiering regelen, koeien kopen, stallen bouwen, graan zaaien, oogsten, maaien, melken, wieden, de grond en het plaatselijke klimaat leren kennen, afzet regelen. Maar na een aantal jaren was duidelijk dat het kon. Fatsoenlijke opbrengsten, een misoogsten door ziekten, plagen of onkruid. Ook andere boeren zagen dat biologisch haalbaar was, Van IJzendoorn kreeg navolgers en biologisch is inmiddels geen curiosum meer.
Farm-to-fork
Maar hard gaat het niet met de groei van de biologische landbouw in Nederland. In twintig jaar tijd kroop het percentage biologische grond van twee procent naar ruim drie procent nu. Duitsland en Denemarken zitten inmiddels op zo’n tien procent, Italië op vijftien en Oostenrijk heeft met zijn 26 procent biologische landbouwgrond de Europese doelstellingen voor 2030 nu al gehaald. Twee jaar geleden formuleerde Mansholts politieke erfgenaam Frans Timmermans als Eurocommissaris zijn farm-to-fork-strategie, met als ambitie om binnen tien jaar tijd een kwart van de Europese landbouwgronden omgeschakeld te hebben naar biologisch.
In Nederland wordt het heel lastig om die doelstelling te halen, erkent vrijwel iedereen. ‘Dat komt omdat we een economisch systeem hebben dat op kostprijs is gebaseerd: tegen zo laag mogelijke kosten bulk leveren. Niet gericht op hoge toegevoegde waarde,’ zegt D66-kamerlid Tjeerd de Groot. Met zijn pleidooi de veestapel te halveren, kreeg De Groot het in 2019 hard te verduren van vooral het fanatieke smaldeel onder de reguliere boeren. Desondanks is De Groot al die tijd consequent blijven pleiten voor een kleinere veestapel. Dat streven is niet terug te vinden in het coalitieakkoord van kabinet Rutte IV, waaraan De Groot heeft meegewerkt. Maar volgens hem is minder vee wel de consequentie van de keuze van het kabinet voor ‘kringlooplandbouw’. Dat betekent, net als op het bedrijf van Van IJzendoorn, niet meer vee dan dat nodig is voor bemesting van het land en geen granen meer gebruiken en importeren voor veevoer. Want het is veel efficiënter om die granen als mens rechtstreeks te eten. De Groot: ‘Dat betekent dús veel minder vee, in ieder geval de helft van de huidige aantallen kippen en varkens.’
Ondernemerslandbouw
Plannen om de Nederlandse veestapel te verkleinen zijn niet nieuw. Na de mond-en-klauwzeer-crisis in 2001 adviseerde de door het kabinet ingestelde Commissie Wijffels te stoppen met de Nederlandse intensieve veehouderij. In de twintig jaar daarna volgden verschillende officiële rapporten met diezelfde strekking: uit oogpunt van dierenwelzijn, volksgezondheid en duurzaamheid is de extreme veedichtheid in Nederland niet langer vol te houden.
Wat is er met die aanbevelingen gedaan, werd vorig jaar in tv-serie De boerenrepubliek gevraagd aan Laurens Jan Brinkhorst
(D66), landbouwminister ten tijde van die crisis. ‘Niets,’ was zijn ontluisterende constatering. Carola Schouten (ChristenUnie), minister van Landbouw in Rutte III, wekte hoge verwachtingen met haar pleidooi voor ‘kringlooplandbouw’. Maar ook daar kwam in de praktijk niks van terecht doordat ze naliet haar ambitie te vertalen in concrete maatregelen. Zelfs een door de Tweede Kamer aangenomen motie om het gebruik van het beruchte onkruidbestrijdingsmiddel Roundup aan banden te leggen, weigerde ze uit te voeren.
‘De landbouw is tegen de sociale en ecologische grenzen aangelopen en de politiek laat haar totale onvermogen zien om daar wat aan te doen,’ zegt Jan Douwe van der Ploeg, emeritus-hoogleraar rurale sociologie en transitiestudies aan de Wageningen Universiteit. Gedurende zijn loopbaan onderzocht hij hoe boeren omgaan met modernisering. Volgens Van der Ploeg is Van IJzendoorns bedrijf een voorbeeld van wat hij noemt ‘boerenlandbouw’: boeren die met behulp van arbeid en het lokale ecosysteem voedsel voor de markt produceren. ‘Van IJzendoorn spot met alle conventies in de reguliere landbouw en weet zijn verhaal tegelijkertijd overtuigend over te brengen. Hij laat zien hoe het wel kan.’
Het merendeel van de Nederlandse agrariërs bedrijft daarentegen wat Van der Ploeg noemt ‘ondernemerslandbouw’: de belangrijkste productiemiddelen (dieren, mest, vee, voer, zaden, kennis) worden met kredieten ingekocht om meer kilo’s te kunnen produceren om daarmee de bank te kunnen betalen. ‘Kortgezegd: met geld
meer geld maken.’
Het Nederlandse landbouwbeleid is gericht op het stimuleren van dat laatste type landbouw. Daarmee worden volgens Van der Ploeg niet zozeer de boeren bediend, maar vooral de agrarische industrie: toeleveranciers zoals veevoerconcern For Farmers en zaden- en bestrijdingsmiddelenconcern BASF; verwerkers zoals zuivelconcern Friesland Campina; en banken, vooral de Rabobank.
Eten wat de aarde schaft
Van IJzendoorn is zich al die tijd sterk bewust geweest van dat landbouwbeleid. ‘Ik begrijp de gangbare boeren heel goed, ik ben me zeer bewust van de financiële wurggreep waarin zij zitten. Het is heel moeilijk daar uit te stappen,’ stelt hij vast. ‘Je moet echt sterk in je schoenen staan om het als boer anders te doen.’
Waarom het hem wel lukt? ‘Ik ben van nature anarchistisch, loop nergens zomaar achteraan, heb altijd de neiging gehad om de wereld te observeren en vervolgens uit te proberen wat werkt.’ Zijn analyse: ‘We worden opgeleid als volgzame consumenten en arbeidskrachten ten behoeve van economische groei, tot werktuig van het kapitaal. Als je als boer wél meegaat in dat verhaal van voortdurende productieverhoging om daarmee geld te verdienen, kun je op een gegeven moment niet meer terug.’
De landbouw als basis van het leven. Dat is waar het volgens Van IJzendoorn om draait. En niet om landbouw als een businessmodel voor financiële kortetermijnbelangen. Tussen het oppassen op zijn kleinkinderen, bezorgen van het boerderijbrood en het begeleiden van zorgcliënten, draait hij mee in allerlei grote en kleine maatschappelijke organisaties om dat doel dichterbij te brengen. Hij was voorzitter van de Biologisch-Dynamische vereniging, hij zit in de Transitiecoalitie voedsel, maar ook in taskforces van het ministerie van Landbouw en universitaire studiegroepen.
Zo werkte hij mee aan het plan ‘Re-rooting the Dutch Food System; from more to better’ van de Wageningse hoogleraar dierlijke productiesystemen Imke de Boer. Met dat plan wonnen De Boer en haar team de Rockefeller Food System Vision Prize en een geldbedrag om het plan nader uit te werken. ‘Eten wat de aarde schaft’ noemt De Boer het uitgangspunt van het plan. Behalve een veel kleinere veestapel en het afschaffen van chemische bestrijdingsmiddelen, zijn ook kortere voedselketens en een kleinere afstand tussen boer en consument belangrijke onderdelen van het plan, zodat een groter deel van wat er in de landbouw wordt verdiend bij de boeren terechtkomt. ‘Daardoor kunnen er weer meer boeren komen, in plaats van minder,’ volgens Van IJzendoorn.
Landbouwgrond als natuur
Ook D66-kamerlid Tjeerd de Groot is te spreken over het plan van De Boer. Volgens De Groot is het streven van het nieuwe kabinet naar kringlooplandbouw daar een invulling van. Maar het is de vraag waarom van dat voornemen nu, anders dan in de vorige kabinetten, wél iets terecht zou komen. ‘Ik snap dat mensen dat denken, na dertig jaar pappen en nathouden,’ zegt De Groot. Maar hij heeft er vertrouwen in dat er dit keer daadwerkelijk wat gaat veranderen: er is maar liefst 25 miljard uitgetrokken, te besteden in tien jaar, om intensieve boeren nabij natuurgebieden op vrijwillige basis uit te kopen. Bovendien is er geld om boeren te ondersteunen met nieuwe verdienmodellen en van de supermarkten en verwerkende industrie wordt verwacht dat ze de boeren eerlijkere prijzen gaan berekenen.
‘Die 25 miljard is weggegooid geld,’ volgens Van IJzendoorn. Want de boeren die overblijven na dat uitkopen, krijgen te maken met nog schaarsere en dus duurdere landbouwgrond en gaan daarom noodgedwongen nóg verder intensiveren. Terwijl dat nu juist niet de bedoeling is. Van IJzendoorn vindt dat alle landbouwgrond als natuur moeten worden gezien en ook op die manier moet worden behandeld, in plaats van natuur en landbouw te scheiden.
‘Absurd,’ noemt ook hoogleraar Jan Douwe van der Ploeg de 25 miljard in het stikstoffonds van het nieuwe kabinet. ‘De vervuilers worden beloond, terwijl de bedrijven die altijd laag hebben gezeten met hun stikstofuitstoot, niks krijgen.’
‘Wat willen ze dan?!’ reageert De Groot enigszins wanhopig, geconfronteerd met de kritiek. ‘Die intensieve boeren hebben juridisch gezien niks verkeerd gedaan, die kun je niet zomaar dwingen te stoppen of vee in te leveren. We leven in een rechtstaat.’
Van IJzendoorn heeft, in lijn met het plan Re-rooting the Dutch Food System een eenvoudig voorstel: steeds hogere heffingen op kunstmest, bestrijdingsmiddelen en import van veevoer, waardoor die geleidelijk worden uitgefaseerd. ‘Die 25 miljard kun je dan
gebruiken om de boeren te helpen omschakelen naar biologische landbouw.’ Maar volgens De Groot zijn dergelijke heffingen in
strijd met de Europese vrije markt.
Natuurvriendelijke boeren
‘Weet je wat het probleem is,’ zegt Van IJzendoorn, ‘biologische landbouw is geen verdienmodel voor de agrarische industrie. En
op het ministerie en in de Tweede Kamer zijn te veel mensen die achter de belangen van die industrie aanlopen.’
Jan Douwe van der Ploeg heeft zijn hoop gevestigd op een groeiende maatschappelijke beweging van boeren en burgers die het heft in eigen hand nemen om aan een andere landbouw te werken. Burgers die bijvoorbeeld in coöperaties zoals Land van Ons landbouwgrond opkopen om die onder gunstige voorwaarden te verpachten aan biologische boeren. ‘Er zijn duizenden boeren met vernieuwing bezig, elk op hun eigen manier,’ vertelt Van der Ploeg. Een deel van die vernieuwende boeren heeft zich verenigd onder de vlag van Caring Farmers, een breed samenwerkingsverband van natuurvriendelijke boeren, waar ook Van IJzendoorn bij is aangesloten. Een soort tegenhanger van de Farmers Defence Force en de Boer Burger Beweging.
Dit voorjaar viert Van IJzendoorn het veertigjarige bestaan van zijn boerderij. Hij heeft het voortbestaan van zijn bedrijf verzekerd door het onder te brengen in een boerburger-coöperatie. Ja, hij weet dat er nog steeds een groot gat gaapt tussen zijn ideale landbouw en het merendeel van de Nederlandse agrarische praktijk. Maar hij laat zijn hoofd niet hangen. ‘Je moet focussen op wat wel goed gaat. Optimisme is de belangrijkste karaktereigenschap van een pionier, de drang om iets van je leven te maken.’
Gezeten op een bankje op zijn erf wijst hij op een stapel versgebakken broden, op de koeienstal, een rij perenbomen, de zon, de wolken. ‘En de landbouw, dat ís het leven.’
Dit artikel is tot stand gekomen met een bijdrage van het Steunfonds voor freelance journalisten.
Auteur: Michiel Bussink
Dit artikel verscheen eerder in Vrij Nederland no, 3 2022